De functies UPPER, LOWER en PROPER retourneren hoofdlettertekst op basis van een aanhalingstekenreeks of tekst in een andere cel.
-
De syntaxis is =UPPER(text), waarbij tekst een cel of tekenreeks is die u wilt wijzigen.=HOOFDLETTER(A1) wijzigt alle kleine letters in A1 in HOOFDLETTERS.
=LAGER(A1) wijzigt alle hoofdletters in A1 in kleine letters.
=JUIST(A1) zet een hoofdletter van de eerste letter van de woorden van cel A1 in de titel of de juiste hoofdletter. -
Als u een expliciete tekenreeks met een hoofdletter wilt gebruiken, moet u deze in de formule citeren. =UPPER("einde van document") retourneert bijvoorbeeld END OF DOCUMENT.
De functies UPPER, LOWER en PROPER retourneren hoofdlettertekst op basis van een aanhalingstekenreeks of tekst in een andere cel.
-
De syntaxis is =UPPER(text), waarbij tekst een cel of tekenreeks is die u wilt wijzigen.=HOOFDLETTER(A1) wijzigt alle kleine letters in A1 in HOOFDLETTERS.
=LAGER(A1) wijzigt alle hoofdletters in A1 in kleine letters.
=JUIST(A1) zet een hoofdletter van de eerste letter van de woorden van cel A1 in de titel of de juiste hoofdletter. -
Als u een expliciete tekenreeks met een hoofdletter wilt gebruiken, moet u deze in de formule citeren. =UPPER("einde van document") retourneert bijvoorbeeld END OF DOCUMENT.